Afbeelding

Gemertse Tiny (86) helpt nog altijd mee in de schoenmakerij van zoon Ron. ‘Ik wil niet achter de geraniums’

Ondernemend

GEMERT – De schoenmakerij van Ron Verlangen? Dat is ‘net als weleer’. De tijd dat boodschappen doen betekende dat je én naar de slager, en de bakker, de groentewinkel, de kruidenier en het knopenwinkeltje moest. En niet te vergeten naar de schoenmaker, voor nieuwe hakken, wat stiksel en een stel veters. Ondanks het uiterst kleine formaat van de winkel is er plaats voor nóg iets vertederends. Tiny Verlangen, 86 jaar, staat haar zoon nog vrijwel elke dag bij in de schoenmakerij. “Het is een reden om ’s morgens op te staan, je bent nog onder de mensen, het houdt je gezond.”

Door Simon van Wetten

Ron vertelt: “Mijn vader is in de vijfde klas weggeplukt door iemand van Bata, de Tsjechische schoenfabriek. Ons pap kreeg een beroepsopleiding en was voorbestemd om ergens een filiaal te gaan leiden. Maar toen hij ooit om kwart voor acht ’s morgens fluitend door de fabriekshal in Best liep, werd hij door een baas aangesproken: ‘Hier wordt niet gefloten’. Ons pap zei dat het nog geen acht uur was, de aanvangstijd. Alleen al om dat antwoord werd hij toen op een zijspoor gezet. Reden genoeg om ‘gewoon’ schoenmaker te worden.”

Mart en Tiny kwamen in 1965 vanuit Eindhoven naar Gemert. In de Virmundtstraat, op de hoek van de Cortenbachstraat, stond een schoenenwinkel te huur. Ron is kort daarna geboren. “Ik was zo klein dat ik bij wijze van spreken in een schoenendoos – het was een margarinedoos – naar het ziekenhuis ben gebracht. M’n oma schijnt gezegd te hebben: ‘die haalt ’t niet’.

Na vijf jaar Virmundtstraat werd een pand in de Kerkstraat gekocht. Ron groeide daar op, ging naar de mavo en volgde, al was hij dat tevoren absoluut niet van plan, de opleiding schoenhersteller in Den Bosch. En nu vertoeft hij alweer dertig jaar vóóraan in de Virmundtstraat, “in dit hok.” Nee Ron, het is geen hok, het is een prachtwinkel. Zou je het Anton Pieck nog kunnen vragen, hij zou dit pandje als voorbeeld gebruiken om de sfeer van rond 1900 op te roepen. De minimale ruimte is optimaal ingevuld, in het kleine berghokje is elke vierkante centimeter benut en zelfs de wc heeft gestapelde schappen. Er is een afdeling ‘sleutels’, want die maakt Ron ook, een afdeling stomerij – Ron is tussenpersoon – en er staan machines om schoenen te repareren. Ladenbakken met vijftig tinten grijs (de schoenpoetskleuren), een schap met waterdichtspray’s, jeansknopen en -drukkers, tweehonderd klossen garen met de meest uiteenlopende kleuren, magneetjes voor de reparatie van portemonnees, de gaatjesmaker voor broekriemen en héél veel veters. En toch nog ruimte voor de klanten, voor Ron en voor moeder Tiny.

Tiny: “Toen we Gemert kwamen verkennen, fietsten we wat rond en vroegen of de eigenaar van de winkel die we wilden huren goed bekend stond. Dat was zo. Iedereen zei gedag – dat doen ze in Eindhoven niet – en we hebben de sprong gewaagd. Een heerlijk dorp. Mart wist alles van schoenmaken, maar een winkel runnen is andere koek. Ikzelf had een kantoorbaantje bij Philips en was hoogzwanger. In 1994 zijn we gestopt en gingen op de Rooij Asch wonen, een jaar of zes. Het was daar prima, maar uiteindelijk hebben we een appartement gehuurd. Met de eerste corona-uitbraak werd ik net als Mart ook ziek. Nog zieker eigenlijk. Maar Mart had suiker en een nierziekte en heeft het niet gered. Hij heeft nog in een file met ambulances voor het ziekenhuis gestaan…”

Voorheen hielp Tiny elke zaterdag in Rons schoenmakerij. Sinds het overlijden van Mart elke dag. “Behalve op maandag, want dan speel ik bridge. Och, eigenlijk helpen wij elkaar. Ron en ik komen goed overeen, anders had ie me er wel uitgeschopt. Ik wil niet achter de geraniums. Mijn advies: doe iets, ook als je oud bent. Het helpt, je voelt je nuttig.”

Ron beaamt dat: “Als je jong bent, denk je: snel veel geld verdienen, dan kan ik vroeg stoppen met werken. Maar als je ouder wordt besef je, ik kan beter aan de gang blijven, dat is véél belangrijker. ‘Tevredenheid’ is een groot goed en een prachtig woord. Jezelf kunnen zijn in deze kleine ruimte, klanten die blij zijn met hun gerepareerde spullen, wat wil je nog meer?

Wat je nog meer wilt? In de familie Verlangen is dat gezondheid. Want daar ontbreekt het aan. Vader Mart is een van de vele dodelijke slachtoffers van de coronapandemie, de vrouw van Ron is al heel lang ernstig chronisch ziek en ligt gemiddeld honderd dagen per jaar in het ziekenhuis en Ron zelf heeft dertien jaar geleden Q-koorts gehad en lijdt sindsdien aan QVS, een chronisch vermoeidheidssyndroom. “Wandelen met mijn drie honden is de therapie. In het Radboud zeiden ze: ‘hoe moe je ook bent, je kunt altijd wandelen’. Dus tussen twaalf en twee is de winkel dicht, dan verzorg ik mijn vrouw, laat de honden uit en pak wat rust. ‘s Middags maakt mijn moeder de zaak open, helpt een uurtje of twee en gaat dan thuis genieten van haar welverdiende kopje koffie. De klanten zijn onze sociale contacten, we gooien er wat grapjes en gevatheid in en ik ben blij als ik iemand een hak mag zetten.” Moeder Tiny lacht. Gezelligheid troef op slechts een paar vierkante meter. (Advertorial)

Lees ook